Uitvinden in samenwerkingsverband: risico’s en valkuilen

“Grote ontdekkingen en verbeteringen zijn altijd het gevolg van de samenwerking tussen vele denkvermogens”, zei Alexander Graham Bell (de uitvinder van de telefoon) ooit. Een samenwerkingspartner kan u bijvoorbeeld verder helpen door kennis te delen of geld te investeren. Maar hoe voorkomt u dat wanneer uit de samenwerking een uitvinding ontstaat, de ander er met het octrooi vandoor gaat?

15 okt. 2019

In beginsel komt de aanspraak op octrooi toe aan de uitvinder van de uitvinding. Indien de uitvinding door verscheidene personen is gedaan, hebben zij op grond van de wet gezamenlijk aanspraak op het octrooi, als zij volgens afspraak tezamen hebben gewerkt. U en uw samenwerkingspartner hebben in dat geval dus gezamenlijk recht op het octrooi. Dit betekent dat wanneer uw samenwerkingspartner achter uw rug om enkel op zijn eigen naam een octrooi aanvraagt, u het octrooi (gedeeltelijk) kunt opeisen.

Zoals gezegd moet er dan wel een ‘afspraak tot samenwerking’ tussen u en uw samenwerkingspartner bestaan. Dit kan bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst of een intentieverklaring zijn. Een bepaling waarin partijen “zijn overeengekomen om in een aantal opzichten zeer nauw samen te gaan werken” kan al voldoende zijn. Er hoeft echter niet een overeenkomst te zijn gesloten om te kunnen spreken van een afspraak tot samenwerking. Er dient slechts sprake te zijn van een doelbewuste technische samenwerking. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat u en uw samenwerkingspartner door het wisselen van gedachten tot een uitvinding zijn gekomen, en u beiden een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de uitvinding hebt geleverd. In dat geval zou tevens kunnen worden aangenomen dat u doelbewust heeft samengewerkt bij het tot stand brengen van de uitvinding.

In voornoemde gevallen moet er overigens wel sprake zijn van zogenaamde ’uitvindingsarbeid’ om van gezamenlijke aanspraak te kunnen spreken. Dit betekent dat u en uw samenwerkingspartner beide een essentiële bijdrage moeten hebben geleverd aan de uitvinding zelf, zoals bijvoorbeeld het uitvoeren van de constructieve uitwerking van een idee. Het enkel financieren van onderzoek of het verrichten van ondersteunend ‘normaal’ vakwerk is in dat geval niet voldoende om aanspraak op het octrooi te krijgen.

Gezamenlijke aanspraak kan echter ook berusten op een overeenkomst waarin specifiek geregeld is dat partijen gezamenlijk aanspraak op octrooi zullen hebben. Hierbij valt te denken aan een samenwerkingsovereenkomst met het doel gezamenlijk het octrooi te exploiteren en de opbrengst daarvan te delen. Of aan een geheimhoudingsovereenkomst waarin het recht om octrooi aan te vragen is voorbehouden. In die gevallen is het dus niet nodig dat alle partijen als uitvinder bij de samenwerking betrokken zijn geweest.

Wilt u dus voorkomen dat uw samenwerkingspartner er vandoor gaat met het octrooi? Maak dan duidelijke afspraken over de aanspraak op octrooi in een (samenwerkings)overeenkomst. Daarmee voorkomt u dat u aan het einde van de samenwerking met lege handen komt te staan. Heeft u geen afspraken gemaakt over de aanspraak op octrooi, maar was er wel sprake van een doelbewuste technische samenwerking? Dan zijn er alsnog mogelijkheden om het octrooi (gedeeltelijk) op te eisen.